Maria leert Margziam te bidden voor slechten (is kind niet klaar voor)
208.2-3
Maria Valtorta:
"God is overal, mijn zoon. Hij waakt over het kind dat geboren wordt en over de oude man die sterft. Het kind dat op dit moment geboren wordt, op de meest afgelegen plek op aarde, heeft het oog én de liefde van God bij zich, en zal dat tot aan zijn dood hebben."
"Zelfs als het zo slecht is als Doras?"
"Zelfs dan."
"Maar kan God, die goed is, Doras liefhebben, die zo slecht is en mijn oude vader laat huilen?"
"Hij kijkt naar hem met ongenoegen/verontwaardiging/woede en pijn aan. Maar als hij berouw zou tonen, zou Hij hem vertellen wat de vader van de parabel zei tegen zijn berouwvolle zoon. Je moet bidden dat hij berouw toont en…"
"O nee, moeder! Ik zal bidden dat hij sterft!!!"
zegt het kind hartstochtelijk.
Hoe onengelachtig zijn uitbarsting ook is,
ze is zo oprecht dat de anderen moeten lachen.
Maar dan hervat Maria haar lieve serieux als lerares:
"Nee, lieverd. Zo mag je niet doen voor een zondaar. God zou niet naar je luisteren en je streng aankijken! Wij moeten onze naasten, zelfs de meest goddeloze, het grootste goed toewensen. Het leven is een goed, omdat het de mens de mogelijkheid geeft om verdienste te verwerven in Gods ogen."
"Maar als iemand slecht is, verwerft hij zonden."
"Men bidde dat hij goed wordt."
Het kind denkt...
maar vindt deze verheven les toch niet zo leuk en concludeert:
"Doras zal niet goed worden, zelfs niet als ik bid. Hij is te slecht.
Zelfs niet als alle kindmartelaren van Bethlehem met me zouden bidden.
Weet je niet dat... weet je niet dat... dat hij op een dag mijn oude vader met een ijzeren staaf sloeg omdat hij hem tijdens zijn werk zittend aantrof? Hij kon niet opstaan omdat hij zich misselijk voelde, en hij... sloeg hem, liet hem voor dood achter, en trapte hem toen in zijn gezicht...
Ik kon het zien omdat ik me achter een heg verstopt had... Ik was erheen gegaan omdat niemand me twee dagen lang brood had gebracht, en ik had honger... Ik moest wegrennen zodat ze me niet zouden horen, want ik huilde bij het zien van mijn vader zo, met bloed in zijn baard, op de grond, alsof hij dood was... Ik ging huilend om brood bedelen... Maar dat brood is hier nog steeds... en het smaakt naar het bloed en de tranen van mijn vader en mij, en van al diegenen die gemarteld worden en die niet kunnen liefhebben wie hen martelen.
Ik, Doras... ik zou hem willen slaan zodat hij voelt hoe een pak slaag voelt, ik zou hem zonder brood willen laten zodat hij weet hoe honger voelt, ik zou hem willen laten werken onder de zon, in de modder, bedreigd door de opzichter en zonder voedsel, zodat hij weet wat hij de armen aandoet...
Ik kan hem niet liefhebben omdat... omdat hij mijn oude vader vermoordt, en als ik jullie niet had gevonden, van wie zou ik dan de zoon zijn geworden?"
Het kind, gegrepen door een pijnscheut, schreeuwt en huilt, trillend, overstuur, met zijn kleine gebalde vuisten in de lucht, niet in staat zijn kwelgeest te raken. De vrouwen zijn verbaasd en ontroerd, en proberen hem te kalmeren. Maar hij heeft werkelijk een pijnscheut en voelt niets.
Hij schreeuwt: "Ik kan het niet, ik kan hem niet liefhebben en vergeven. Ik haat hem, ik haat hem voor iedereen, ik haat hem, ik haat hem!..."
Het is zielig en beangstigend.'
Reacties
Een reactie posten