oude ruïne, met os 2
28.5
Maria Valtorta:
'Maria stapt van de ezel af en gaat erbinnen.
Jozef heeft de lamp opgehangen aan een spijker
in een van de stammen die als steunpilaar fungeren.
Je ziet het gewelf vol spinnenwebben,
de grond – platgestampte en volledig verbrijzelde aarde,
met gaten erin, kiezelstenen, puin en uitwerpselen –
bezaaid met strohalmen.
Achterin draait een os zich om
en kijkt met zijn rustige ogen
terwijl er hooi aan zijn lippen hangt.
Er is een ruwe stoel, en twee stenen, in een hoek, bij een spleet.
Het zwart in die hoek zegt dat daar vuur was.
Maria nadert de os. Ze heeft het koud.
Ze legt haar handen in zijn nek, om de warmte te voelen.
De os loeit en laat haar begaan.
Hij lijkt het te begrijpen.
Zelfs als Jozef hem opzij duwt
om heel wat hooi uit de kribbe te halen, en een bedje voor Maria op maken
– de kribbe is dubbel, dat wil zeggen, er is die waaruit de os eet,
en daarboven een soort plank, met meer reservehooi erop,
en Jozef neemt dat –
laat de os hem begaan.
Hij maakt ook ruimte voor het ezeltje
dat, moe en hongerig, meteen begint te eten.
Jozef vindt ook een omgevallen emmer, helemaal gedeukt.
Hij gaat naar buiten, omdat hij daar een beekje zag,
en komt terug met wat water voor de ezel.
Dan pakt hij een bundel takken die in een hoek is geplaatst
en probeert de grond een beetje te vegen.
Vervolgens spreidt hij het hooi uit
en maakt een bed naast de os,
in de droogste en meest beschutte hoek.
Maar hij voelt dat het vochtig is, dit arme hooi, en zucht.
Hij steekt het vuur aan en droogt, met het geduld van een kartuizer,
het hooi, telkens met een handjevol, terwijl hij het dicht bij de hitte houdt.
Maria, zittend op de stoel, moe,
kijkt en glimlacht.
Hier zijn we.
Maria gaat lekkerder zitten, in het zachte hooi,
met haar schouders tegen een boomstronk leunend.
Jozef maakt de inrichting compleet...
door zijn mantel als een gordijn uit te spreiden
over de opening die als deur fungeert.
Een bescherming, erg relevant.
Vervolgens biedt hij brood en kaas aan de Maagd aan
en geeft haar water uit een veldfles te drinken.
"Slaap nu," zegt hij dan tegen haar.
"Ik zal erop letten dat het vuur niet uitgaat.
Gelukkig is er wat hout, laten we hopen dat het lang meegaat en brandt.
Ik zal de olie uit de lamp kunnen sparen."
Maria gaat gehoorzaam liggen.
Jozef bedekt haar met haar eigen mantel
en met het deken dat ze eerder aan haar voeten had.
"Maar jij... je zult het koud hebben, jij."
"Nee, Maria. Ik ben bij het vuur. Probeer te rusten.
Morgen zal het beter zijn."
Maria sluit haar ogen zonder aan te dringen.
Jozef verstopt zich in zijn hoekje, op de stoel,
met wat takjes naast hem. Weinig.
Ik denk niet dat ze lang meegaan.
Ik zie hen als als volgt:
Maria aan de rechterkant, met haar rug naar de deur,
half verborgen door de stronk en het lichaam van de os,
die zich bij de kribbe heeft neergehurkt.
Jozef aan de linkerkant, diagonaal op de deur
en met zijn gezicht naar het vuur gericht,
met zijn rug naar Maria.
Hij draait zich echter af en toe,
om naar haar te kijken
en ziet haar stil,
alsof ze slaapt.
Langzaam breekt hij zijn takken af
en gooit ze één voor één op het vuur, zodat het niet uitgaat,
zodat het licht geeft, en zodat het kleine houtblok blijft zitten.
Er is alleen de gloed - de ene keer levendiger,
de andere keer haast dood - van het vuur.
Want het licht is uitgeschakeld,
en in de schemering valt alleen de witheid van de os
en van Jozefs gezicht en handen op.
Al het andere is een massa
die opgaat in de zware somberheid.'
Reacties
Een reactie posten