Simon brengt Jezus naar Lazarus
LXXXIV
ONTMOETING MET LAZARUS VAN BETHANIË
84.1
Maria Valtorta:
'Een zeer heldere zomerdageraad.
Voorbij de dageraad, al kindertijd van de dag,
omdat de zon al voorbij elke grens van de horizon staat
en hoger en hoger opklimt, lachend naar de lachende aarde.
Er is geen stam die niet lacht met een sprankje dauw.
Het lijkt erop dat de nachtelijke sterren zijn verpulverd,
goud en edelstenen geworden voor alle stengels, al het gebladerte;
zelfs voor de stenen, verspreid over de grond,
waarvan de kiezelhoudende vlakjes, nat van de dauw,
op diamantpoeder lijken of goudstof.
Jezus en Simon lopen over een weggetje
dat als in een V-vorm van de hoofdweg afdraait.
Ze gaan richting prachtige boomgaarden en manshoge vlasvelden, al dicht bij het roten.
Andere velden, verder weg, vertonen alleen nog een grote roodheid van klaprozen
tussen de geelheid van de stoppels.
"We zijn al op het land van mijn vriend.
Zie je, Meester, dat de afstand in het voorschrift van de Wet lag.
Ik zou mezelf nooit hebben toegestaan met Jou iets illegaals te doen.
Achter die appelboomgaard ligt de tuinmuur, waarbinnen het huis staat.
Ik heb Je net via deze kortere route laten komen om binnen de voorgeschreven mijl te blijven."
"Je vriend is erg rijk!"
"Erg. Maar niet gelukkig. Zijn huis heeft ook elders bezittingen."
"Is hij een Farizeeër?"
"Zijn vader was dat niet. Hij... hij is zeer observant.
Ik zei Je al: een echte Israëliet."
Ze lopen nog een stukje verder.
Hier is een hoge muur; dan, daarachter, planten en planten,
waaruit het huis maar net tevoorschijn komt.
Het grond stijgt hier wat,
maar niet genoeg om toe te laten met het oog de tuin te doordringen,
die zo uitgestrekt is dat wij het een park zouden noemen.
Ze gaan de hoek om.
De muur gaat op dezelfde manier verder
en laat slordige takken van rozen en jasmijn over de top vallen,
allemaal geurig en schitterend in hun bedauwde kronen.'
Reacties
Een reactie posten