zondaar Matteüs tot driemaal toe geroepen
97.3
Maria Valtorta:
'Ze zijn aangekomen op het plein.
Jezus gaat rechtstreeks naar de belastingpost,
waar Matteüs zijn berekeningen maakt en de munten controleert,
die hij in categorieën verdeelt, in zakken van verschillende kleuren stopt en in een ijzeren kist legt,
waar twee bedienden op wachten om ze ergens anders heen te vervoeren.
Zodra de schaduw van de lange gestalte van Jezus zich over de toonbank uitstrekt,
kijkt Matteüs op om te zien wie de late betaler is.
Petrus zegt intussen, terwijl hij Jezus bij Zijn mouw trekt:
"Er is niets te betalen, Meester. Wat ben Jij aan het doen?"
Maar Jezus luistert niet naar hem.
Hij kijkt Matteüs, die onmiddellijk eerbiedig is opgestaan, strak aan.
Nog een doordringende blik. Maar dit is niet de blik van de strenge rechter van eerder.
Het is een blik van roeping en liefde. Het omhult hem, doordrenkt hem met liefde.
Matteüs wordt rood. Hij weet niet wat hij moet doen, wat hij moet zeggen...
"Mattheüs, zoon van Alfeüs, het uur heeft geslagen. Jij komt. Volg mij!"
Jezus imponeert op majestueuze wijze.
"Ik? Meester, Heer! Maar weet U wie ik ben?
Ik zeg dit voor U, niet voor mezelf..."
"Jij komt. Volg mij, Matteüs, zoon van Alfeüs!"
herhaalt Hij, nog lieflijker.
"Oh! Hoe kan ik genade hebben gevonden bij God? Ik? Ik..."
"Matteüs, zoon van Alfeüs, Ik heb jouw hart gelezen. Kom, volg mij!"
De derde uitnodiging is een liefkozing.
"Oh! onmiddellijk, mijn Heer!"
en Matteüs komt huilend achter de toonbank vandaan,
zonder zelfs maar de moeite te nemen om de munten die op de bank verspreid lagen
te verzamelen en de kofferbak te sluiten. Geen enkele.
"Waar gaan we heen, Heer?" vraagt hij als hij bij Jezus is.
"Waar brengt U mij heen?"
"Bij jou thuis. Wil jij de Mensenzoon gastvrijheid verlenen?"
"Oh!... maar... maar wat zullen zij die U haten, zeggen?"
"Ik luister naar wat er in de hemel wordt gezegd, en daar luidt het:
'Eer aan God voor één zondaar die gered wordt!'
En de Vader zegt:
'Voor altijd zal Barmhartigheid opstijgen in de hemelen en zweven over de aarde,
en omdat Ik met een eeuwige Liefde, met een volmaakte Liefde, van je hou,
zie, heb Ik ook ten aanzien van jou Barmhartigheid.'
Kom! En moge door Mijn komst behalve je hart
ook je huis geheiligd worden."
"Ik heb het al gereinigd,
door een hoop die ik in mijn ziel had...
maar die mijn verstand niet kon geloven waar te zijn...
Oh! Ik, met Úw heiligen..." en hij kijkt naar de discipelen.
"Ja. Met Mijn vrienden. Kom.
Ik verenig jullie. En wezen jullie broers."
De discipelen zijn zo verbaasd
die nog geen woord hebben kunnen uitbrengen.
Ze zijn in groep achter Jezus en Matteüs aangelopen,
over het plein, helemaal alleen nu, en helemaal leeg van mensen,
voor een kort stukje weg, dat brandt in de verblindende zon.
Er is geen levend mens meer op straat.
Alleen de zon en het stof.'
Reacties
Een reactie posten