inwijding van de twaalf 3
164.3
Maria Valtorta:
'Jezus loopt nu met zijn rug naar het meer,
vol vertrouwen op weg naar een kloof tussen de heuvels
die bijna parallel van het meer naar het westen lopen.
Tussen de ene en de andere rotsachtige, ruige heuvel, die zich als een fjord ontvouwt,
stort een schuimende, klaterende stroom naar beneden, en daarboven rijst de woeste berg op,
met woeste planten die alle kanten op zijn gegroeid, zo goed als ze konden, tussen steen en steen.
Een geitenpad gaat de ruigste heuvel op.
En Jezus neemt precies dat.
De discipelen volgen Hem moeizaam, in een rij, in absolute stilte.
Pas wanneer Jezus stopt om hen wat rust te gunnen, op een plek die iets breder is
dan het pad dat een kras op de ondoordringbare kust lijkt,
kijken ze elkaar zwijgend aan.
Hun blikken zeggen:
"Maar waar brengt Hij ons naartoe?"
Maar ze spreken niet.
Ze kijken elkaar alleen maar aan,
en steeds wanhopiger, naarmate ze zien dat Jezus steeds weer Zijn tocht door de woeste kloof hervat,
vol grotten, kloven, rotsen waar het moeilijk lopen is, en ertussendoor,
en door de braamstruiken en duizend andere planten
die aan alle kanten de kleren grijpen, en krassen,
en je doen struikelen en je in het gezicht stoten.
Zelfs de jongsten, beladen met zware tassen,
zijn hun goede humeur kwijt.'
Reacties
Een reactie posten