sterken van Johannes de Doper 1
CXLVIII
JEZUS BEZOEKT DE DOPER IN ENON
(Karel Dujardin)
148.1
Maria Valtorta:
'Een heldere maanverlichte nacht,
zo helder dat de grond zichzelf in al zijn details prijsgeeft
en de velden, met het graan van een paar dagen oud, op tapijten lijken van zilvergroen pluche,
gestreept door de donkere linten van de paden, en bewaakt door de stammen van de bomen,
helemaal wit aan de maankant, helemaal zwart aan de westkant.
Jezus loopt vol vertrouwen en alleen.
Hij loopt heel snel verder, totdat hij een beekje tegenkomt
dat in noordoostelijke richting naar de vlakte kabbelt.
Hij volgt het stroomopwaarts, naar een eenzame plek, vlakbij een beboste hellling.
Hij slaat opnieuw af, klimt via een pad omhoog, en bereikt een natuurlijke schuilplaats,
aan de zijkant van de heuvel.
Hij gaat naar binnen
en buigt zich over een liggend wezen, dat nog net te zien is in het maanlicht
dat het pad verlicht, maar dat de grot niet binnengaat.
Hij roept hem: "Johannes!"
De man wordt wakker
en gaat rechtop zitten, nog steeds wazig van de slaap.
Maar al snel realiseert hij zich wie hem roept en springt op,
waarna hij zich ter aarde werpt en zegt: "Hoezo is mijn Heer naar mij gekomen?"
"Om jouw hart en het mijne gelukkig te maken.
Jij wilde mij/verlangde naar mij, Johannes. Hier ben ik.
Sta op. We gaan naar buiten in het maanlicht
en zitten op de rots bij de grot, om te praten."
Johannes gehoorzaamt
door op te staan en naar buiten te gaan.
Maar wanneer Jezus zit, knielt hij, gekleed in zijn schapenvacht,
die zijn magere lichaam nauwelijks bedekt, voor Christus neer
en strijkt zijn lange, warrige haar, dat over zijn ogen valt,
naar achteren, om de Zoon van God beter te kunnen zien.
Het contrast is heel groot.
Jezus is bleek en blond, met zacht, netjes gekamd haar
en een korte baard onderaan zijn gezicht.
De andere is één bos heel zwart haar
waaruit twee diepliggende ogen nauwelijks tevoorschijn komen,
ik zou zeggen koortsachtig, zo erg glanzen ze
in hun gitzwarte aanblik.'
Reacties
Een reactie posten