Jona sterft zoet, in bed van Jozef
109.15
Maria Valtorta:
'Ze stappen allen uit en vervolgen hun reis.
"Je zult spoedig rusten, Jona," stelt Jezus gerust.
Jona glimlacht.
Hij wordt steeds stiller, naarmate de avond valt
en hij er zeker van is dat hij ver weg van Doras is.
Johannes en zijn broer rennen vooruit om Maria te waarschuwen.
En wanneer de kleine processie tegen de avond aankomt, in het bijna verlaten Nazareth,
staat Maria al op de drempel te wachten op haar Zoon.
"Moeder, hier is Jona!
Hij neemt zijn toevlucht tot jouw zoetheid
om een voorsmaakje te hebben van zijn Paradijs.
Gelukkig, Jona?"
"Gelukkig! Gelukkig!"
mompelt de uitgeputte man alsof hij in extase is.
Hij wordt meegenomen naar het kamertje waar Jozef stierf.
"Je ligt op het bed van Mijn vader. En hier is Mijn Moeder, en hier ben Ik.
Zie je? Nazareth wordt Bethlehem! En jij bent nu de kleine Jezus
tussen twee mensen die van je houden, en die diegenen zijn die in jou de trouwe dienaar vereren.
De engelen zie je niet, maar ze ademen hun vleugels van licht over jou uit
en zingen de woorden van de psalm van Mijn geboorte..."
Jezus stort Zijn zoetheid uit over de arme Jona, die langzaam maar zeker instort.
Het lijkt erop dat hij zich tot dan toe heeft verzet tegen de dood... maar hier, is hij gezegend.
Hij glimlacht, probeert de hand van Jezus en Maria te kussen en te zeggen, te zeggen...
maar zijn ademnood verstoort het spreken.
Maria troost hem als een moeder.
En hij herhaalt: "Ja... ja..."
met zijn gelukzalige glimlach, op zijn skeletachtige gezicht.
De discipelen, bij de deur van de tuin,
blijven stil en kijken er met emotie naar.
"God heeft jouw langgekoesterde wens gehoord.
De Ster van jouw lange nacht wordt nu de Ster van je eeuwige ochtend.
Je kent Zijn Naam!"
zegt Jezus.
"Jezus, de Uwe!
Oh! Jezus! Engelen... Wie zal voor mij het engelenlied zingen?
De ziel hoort het... maar het oor wil het ook horen...
Wie, om mij gelukkig te laten slapen...
Ik ben zo slaperig!
Ik heb zo hard gewerkt!...
Zoveel tranen... Zoveel beledigingen...
Doras... Ik vergeef hem... maar ik wil zijn stem niet horen... en ik hoor hem...
Het is als de stem van Satan, vlak voor mijn dood.
Wie zal die stem voor mij bedekken
met woorden uit de hemel?"
Het is Maria die,
op de melodie van haar wiegeliedje, zachtjes zingt:
"Eer aan God in den hoge, en Vrede onder de mensen hier beneden."
En ze herhaalt het twee of drie keer,
omdat ze ziet dat Jona kalmeert als hij het hoort.
"Doras spreekt niet meer", zegt hij na een tijdje.
"Alleen de engelen... Hij was een Kind... in een kribbe... tussen een os en een ezel...
en Hij was de Messias... en ik aanbad Hem... en bij Hem waren Jozef en Maria..."
De stem sterft weg, in een korte rochel,
en er valt stilte.
"Vrede in de hemel voor de man van goede wil!
Hij is gestorven. Wij zullen hem bijzetten in ons arme graf.
Hij verdient het om te wachten op de opstanding van de doden,
naast mijn rechtvaardige vader," zegt Jezus.
En terwijl Maria van Alfeüs binnenkomt
- gewaarschuwd door ik weet niet wie -
houdt alles op.'
Reacties
Een reactie posten